Grand lady van de plantenziektekunde
Meer dan een eeuw geleden, op 10 februari 1917, hield Johanna Westerdijk haar inaugurele rede aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Daarmee werd ze de allereerste vrouwelijke hoogleraar in Nederland en rolmodel voor vrouwen in de wetenschap. Ze zou uitgroeien tot internationaal gerespecteerde pionier op het gebied van de fytopathologie, een wetenschap die tot volle ontwikkeling kwam in de loop van Westerdijks wetenschappelijke carrière.
Het begin van de plantenziektekunde
dr. Jan Ritzema Bos | prof.dr. Hugo de Vries |
Pas in de tweede helft van de 19de eeuw kwam men tot de ontdekking dat plantenziekten de oorzaak konden zijn van mislukte oogsten en hongersnoden. Nederlandse wetenschappers stonden aan de wieg van een nieuwe wetenschappelijke discipline: de plantenziektekunde of fytopathologie. Een belangrijke pionier was dr. Jan Ritzema Bos, sinds 1873 docent aan de Landbouwhogeschool Wageningen. Voor zijn onderzoek werkte hij nauw samen met boeren, want hij was er vast van overtuigd dat fytopathologie zou kunnen helpen ziekten in hun gewassen te bestrijden.Samen met de plantengeneticus prof.dr. Hugo de Vries van de Universiteit van Amsterdam legde Ritzema Bos de basis voor de Nederlandse Vereniging voor Plantenziektekunde.
Een laboratorium voor de fytopathologie
Om de snel moderniserende, groeiende land- en tuinbouwsector te ondersteunen was het wenselijk een gespecialiseerd instituut voor fytopathologisch onderzoek op te richten. Initiatiefnemers Hugo de Vries en zijn oud-leerling Frits Went, hoogleraar botanie aan de Rijksuniversiteit Utrecht, vonden het echtpaar Commelin Scholten, bereid een laboratoriumlocatie beschikbaar te stellen. Zo kon in 1894 het Willie Commelin Scholten (WCS) Fytopathologisch Laboratorium worden opgericht, ter nagedachtenis aan hun overleden zoon Willie, die bij Hugo de Vries plantkunde had gestudeerd.
Jan Ritzema Bos, net benoemd tot hoogleraar fytopathologie aan de Universiteit van Amsterdam, werd de eerste directeur van het nieuwe WCS laboratorium. Onder zijn leiding groeide het lab vooral uit tot een inspectiedienst, waar boeren ziek plantmateriaal binnenbrachten en de onderzoeksstaf diagnostiek verrichtte.
Dat was niet de aanpak die De Vries en Went voor ogen had gestaan. Zij hadden gehoopt op meer fundamenteel onderzoek, dat leidt tot een beter begrip van hoe plantenziekten werken. Ritzema Bos stapte in 1905 op, terug naar Wageningen om daar directeur te worden van een nieuw opgericht instituut voor fytopathologie van de Landbouwhogeschool. Waarna De Vries en Went naarstig op zoek gingen naar een opvolger met meer interesse in fundamenteel onderzoek.
Energie en intellect
Hun oog viel op een jonge vrouwelijke wetenschapper, een oud-student van Hugo de Vries, die net cum laude was gepromoveerd aan de Universiteit van Zürich (Zwitserland). Vanwege de beperkte onderzoeksfaciliteiten en het lage salaris was de functie blijkbaar niet erg aantrekkelijk voor meer ervaren mannelijke kandidaten. Met als gevolg dat de 23-jarige Johanna Westerdijk in 1906 werd benoemd tot directeur van het WCS laboratorium. Met haar internationale opleiding – ze sprak vloeiend Frans, Duits, Engels en Nederlands – haar energie en intellect, brede wetenschappelijke interesses en people-managementvaardigheden, wist Westerdijk precies de goede medewerkers aan te nemen en het onderzoek binnen het instituut om te zetten in een meer fundamentele richting.
Het WCS laboratorium: mycologe Catharina Cool (l.) en To Sluiter, die de schimmelcollectie beheerde |
In 1907 droeg prof. Went zijn schimmelcollecties over aan Johanna Westerdijk, als basis voor een internationale collectie die aan haar zou worden toevertrouwd. Dat betekende de start van het Centraal Bureau voor Schimmelcultures (CBS). Vanaf dat moment heeft ze zich als directeur van zowel het WCS laboratorium als het CBS, intensief beziggehouden met fundamenteel onderzoek naar plantenziekten en schimmels. Haar werk bleef niet onopgemerkt. In 1917 werd zij op 34-jarige leeftijd benoemd tot hoogleraar fytopathologie aan de Universiteit van Utrecht – de allereerste vrouwelijke hoogleraar in Nederland. Dertien jaar later, in 1930, zou zij ook hoogleraar fytopathologie worden aan de Universiteit van Amsterdam.
Kenniscentrum, laboratorium en schimmelcollectie in één
Meer ruimte werd nodig voor Westerdijks groeiende laboratorium en schimmelcollectie. In Baarn werd een grote villa gevonden in een ruim opgezet park, dat eigendom was van de Universiteit Utrecht. Westerdijk was dolblij om eind 1920 naar Villa Java te verhuizen, voortaan als gezamenlijk instituut van de universiteiten van Utrecht en Amsterdam. In het WCS laboratorium bouwde Johanna Westerdijk een team van excellente wetenschappers op. Tegelijkertijd breidde zij het CBS uit tot een kenniscentrum met een van de grootste collecties schimmels, gisten en bacteriën ter wereld. Met steeds als doel voor een praktisch probleem een oplossing te vinden vanuit een wetenschappelijke en experimentele benadering, met een sterke focus op schimmelziekten. Ze richtte het onderzoek in van een beschrijvende - wat in die tijd gebruikelijk was - naar een meer experimentele benadering. Naast uitvoerig onderzoek naar de iepziekte, richtte Westerdijk zich met haar team ook op de aardappelziekte en het mozaïekvirus bij tomaten. Andere medewerkers bestudeerden schimmelziekten en de werking van bestrijdingsmiddelen in uiteenlopende gewassen.
Vrouwelijke kracht in de strijd tegen de iepziekte
Een van de eerste grote projecten van het instituut was het onderzoek naar de iepziekte. Toen de ziekte zich in 1919 voor het eerst deed gelden, besloot de jonge professor Westerdijk er een diepgaande wetenschappelijke studie aan te wijden. In de loop van tijd zouden zich een drietal belangrijke vrouwelijke wetenschappers bij het iepenonderzoek aansluiten.
De eerste was Dina Spierenburg in 1919. Zij werkte nauw samen met dr. Bea Schwarz, Westerdijks wetenschappelijk medewerker van het eerste uur in het WCS laboratorium in Baarn. Spierenburg toonde aan dat de ziekte in veel delen van Nederland een ware epidemie veroorzaakte, met name bij iepen langs straten en grachten. Ze herkende de veroorzaker, maar kon het verloop van de ziekte nog niet bevestigen.
dr. Bea Schwarz |
Schwarz, die een proefschrift voorbereidde, gebruikte de schimmelcultuurcollectie van Westerdijk om inentingsonderzoeken uit te voeren op iepen. Zo ontdekte ze dat de schimmel Graphium ulmi de ziekte veroorzaakte. Toen Schwarz in 1922 stopte met onderzoek omdat ze ging trouwen (wat in die tijd gebruikelijk was), was ze niet meer in staat om de fytopathologische vakwereld te overtuigen. Ongeveer tien jaar lang zou er een controverse blijven onder internationale fytopathologen (meestal mannen) of Schwarz als jonge onervaren student wel echt de veroorzaker van de verwoestende ziektekiem had kunnen ontdekken.
dr. Christine Buisman | dr. Maria Ledeboer | dr. Johanna Went |
Een andere promovenda van Westerdijk, dr. Christine Buisman, zou later de experimenten van Schwarz herhalen en bewijzen dat Schwarz gelijk had; Graphium ulmi (later omgedoopt tot Ophiostoma novo-ulmi) wás de veroorzaker van de iepziekte.
Inmiddels had Westerdijk nog een promovenda, dr. Maria Ledeboer, aangesteld om de werking van de ziekteveroorzakende schimmel te bestuderen en middelen te vinden om deze te bestrijden. Ledeboer vond een chemotherapie die, na injectie van zieke bomen, verdere verspreiding van de infectie remde. Een schadelijk toxisch effect van dit middel verhinderde echter een verdere toepassing van deze bestrijdingsmethode. In 1936 startte een andere vrouwelijke medewerker van Westerdijk, dr. Johanna Went, met succes een veredelingsprogramma voor het verkrijgen van resistente iepen. Dit programma liep meer dan vijf decennia en resulteerde in verschillende min of meer resistente klonen, die door de boomkwekerijsector werden vermeerderd en door het hele land aangeplant. Vandaag de dag kunnen we nog steeds genieten van deze gezonde iepen in onze steden en landelijke landschappen. Na de pensionering van Westerdijk in 1952 zette de nieuwe directeur van het WCS-laboratorium, prof. Louise Kerling, het fundamentele werk aan de Nederlandse iepziekte voort. Een belangrijk resultaat was de vondst van een ‘vaccin’. Dit vaccin is nadien verder ontwikkeld en verbeterd tot een in de praktijk toepasbaar product dat sinds 1992 in iepen wordt geïnjecteerd om ze te immuniseren tegen de iepziekte, aanvankelijk alleen in Nederland, maar tegenwoordig ook in veel andere landen
Samenwerking op wereldniveau
Als jonge student was Westerdijk al internationaal georiënteerd omdat ze in Zwitserland en Duitsland studeerde. In 1913 reisde ze naar Nederlands-Indië om schimmelziekten in plantagegewassen te bestuderen en samenwerkingsverbanden aan te gaan. De Verenigde Staten bezocht ze in 1914, waar ze samenwerking zocht en vond met het Amerikaanse ministerie van landbouw. Omdat een paar van haar studenten uit Zuid-Afrika kwamen, bezocht ze dit land in 1938 voor het eerst. Dat leidde tot levenslange warme relaties met Zuid-Afrikaanse wetenschappers, die heel vaak haar persoonlijke vrienden werden.
Labgesprek met de Tsjechische botanicus dr. František Nábělek |
Westerdijk had geweldige organisatorische vaardigheden. Gedurende haar hele loopbaan heeft ze voor haar laboratorium getalenteerde studenten en medewerkers weten te werven die baanbrekend werk verrichtten op het gebied van schimmelziekten. Haar humor bij het aanmoedigen van studenten, haar luide lach en lof bij een geslaagd experiment en haar gedrevenheid om samen excellent onderzoek te doen, smeedden een unieke band tussen medewerkers en studenten. Ook internationaal werd haar organisatietalent gewaardeerd. Westerdijk is beloond met vele eredoctoraten, erelidmaatschappen van internationale wetenschappelijke genootschappen en koninklijke orden. Zij was in 1908 medeoprichter van de (Koninklijke) Nederlandse Mycologische Vereniging, voorzitter van de Internationale Federatie van Universitaire Vrouwen (1932) en voorzitter van de (Koninklijke) Nederlandse Vereniging voor Phytopathologie, KNPV (1945).
De erfenis van Johanna Westerdijk
In de tijd dat het voor meisjes niet makkelijk was om een academische studie te beginnen, laat staan een carrière in de wetenschap, werd Westerdijk in 1917 benoemd tot eerste vrouwelijke hoogleraar in Nederland. Door haar moed en haar academische prestaties werd ze een rolmodel voor vrouwelijke academici. Niet alleen toen, maar ook vandaag de dag. Tijdens haar indrukwekkende carrière begeleidde Westerdijk 56 promovendi, van wie bijna de helft vrouw. Veel van haar studenten verspreidden zich over de hele wereld om hun eigen onderzoeks- en onderwijsprogramma's op te zetten zoals Westerdijk dat deed.
Na haar pensionering in 1952 bleef ze in haar appartement op het instituut in Baarn wonen. Ze trok zich volledig terug uit haar vroegere professionele taken en wilde haar opvolger op geen enkele manier in de weg staan. Met haar oud-studenten, medewerkers en internationale bezoekers bleef ze warme contacten onderhouden. Toen ze in 1961 stierf, woonden honderden mensen haar begrafenis bij.
In 1992, 40 jaar na de pensionering van Westerdijk, werd het onderzoeksinstituut in Baarn gesloten. Het onderzoek werd echter voortgezet in de leerstoelgroep Fytopathologie van de Universiteit Utrecht (onder leiding van prof.dr. Kees van Loon, in 2006 opgevolgd door prof.dr. Corné Pieterse) en de leerstoelgroep Moleculaire Plantenpathologie van de Universiteit van Amsterdam (onder leiding van prof.dr. Ben J.C. Cornelissen, die in 2018 werd opgevolgd door prof.dr. Martijn Rep).
Het CBS verhuisde naar het Utrecht Science Park en groeide verder in een wereldwijd kenniscentrum op het gebied van schimmelbiodiversiteit, onder leiding van directeur prof.dr. Pedro W. Crous. In 2017 is het CBS omgedoopt tot Westerdijk Fungal Biodiversity Institute, als eerbetoon aan de nalatenschap van Johanna Westerdijk.
Na meer dan 100 jaar leeft de erfenis van Westerdijk krachtig voort. De muurschildering op de Maliesingel 54 in Utrecht onderstreept het enorme belang van Johanna Westerdijk voor de wetenschappelijke opkomst en vooruitgang van de fytopathologie in Nederland en de wereld.
Bron: Johanna Westerdijk (1881–1961) – the impact of the grand lady of phytopathology in the Netherlands from 1917 to 2017,
Piet M. Boonekamp & Corné M. J. Pieterse & Francine Govers & Ben J. C. Cornelissen, KNPV, 2017.